Poepen

Enkele zijen spek.

Poepen: zo heetten Duitse gastarbeiders vroeger in Brabant.

Uit "Geschiedenis van Helenaveen", een handschrift van moeder-overste Hendriena Kamp, geschreven in 1945 - 1946.

"De tuinman van de directeur [van de veenkolonie] was de vader van Coob Crommentuijn. Deze moest altijd dekens naar de Poepen brengen, maar hij kwam er niet graag in huis, want het krioelde van vlooien in die houten keten. Hij legde de dekens op eerbiedige afstand neer en maakte zo vlug mogelijk rechtsomkeer om de vlooien te ontvluchten. De Poepen hadden geen vrouwvolk maar zorgden voor zichzelf."

"Iedere Poep kocht voor zichzelf een stuk spek en bewaarde dat. Omdat het moeilijk was die stukken uit elkaar te kennen en om te voorkomen, dat een ander er met zijn stuk vandoor zou gaan, stak men een goed terug te kennen houtje er in. Aan het houtje kon men zijn eigen spek kennen."

"Er werd een reuzengrote ketel erwten- of bonensoep gekookt en ieder deed daarin voor zichzelf een stuk spek met een houtje er in. Later viste ieder zijn eigen stuk spek weer op en samen aten ze de pan soep leeg. Ook werd er kolossaal veel [pannen]koek gebakken. Begin juli trokken de Poepen naar hun Heimat terug."

Gebakken plakken spek.