Couperus en eten en drinken

Bladen uit mijn dagboek

De steenen bank, die óm het paleis gaat, is in genomen door bloemenverkoopers, door vruchtenverkoopers, door bedelaars, door krantenventers: het vlakt er bont van late rozen en vroege vijgen, en donkere kriekkersen: de kreten weêr klinken er over en weêr, zangerig en door dringend, en klinken tot een straatsymfonie te zamen; vóor de kelders van het paleis, waar de markies zijn oliën en wijnen verkoopt, staan de karren vól fiaschi en de paarden zijn getuigd en versierd met rustiek harnachement, op den rug een koperen ornament als van een belleman, vól schelletjes en kwastjes van roode en van blauwe wol, en de fiaschi, met het olielaagje boven in de nauwe halzen, dat den wijn goed doet blijven, zijn karbonkelrood en topaasgeel van heerlijke Toskaansche wijnen... Over het paleis is de rosticceria, dat is de open keuken, waar even een pollastro gebraden wordt of een sappige karbonade omringd wordt met geurige risotto; er liggen, voor het meênemen, smakelijke plakjes groenten; er staan lokkelijke, kleine pannetjes vol witte boonen, en niet minder lokkelijke groote pannen vol koekjes polenta, goudgeel! In de open keuken is er altijd gedrang en gelach, en de koks zijn heel bezig en in een schemerduister blikkert aan den wand het koperen vaatwerk en laaien groote vuren omhoog!
[...]
Ik wip dus télkens het kleine, vuile straatje in, en, ik weet het niet, het is wel vuil, maar het is toch niet vuil: ik loop er door heen met witte schoenen en mijn schoenen blijven wit; de karren met uitstekende wielen bedreigen mij met wagensmeer, maar ik krijg nooit wagensmeer aan mijn kleêren: het is waar, je moet leeren loopen door zulke straatjes, je glipt er door alles en tusschen iedereen door; meestal koop je er nog kersen en vijgen, die je, al glippende, snoept, of je hebt juist bloemen gekocht, of je bent beladen met pakjes, maar het doet er niet toe; als je van die straatjes houdt, zijn ze niet vuil en ze besmetten je niet: ik weet niet hoe dat komt. En alle gezichten, van het slagertje, het kruideniertje, van den oud-ijzerventer en de dame, die de balladen verkoopt, en zich toe wuift met sierlijk waaierbeweeg, kijken je aan en groeten en glimlachen bijna, als of ze je beduiden willen: ja wel, daar zijn jullie weêr, we herkennen je wel, je komt ieder jaar; ieder jaar glip je tusschen de wijnkarren en al het gedrang en gedoe, en wip je den hoek om, het paleis in...
[...]
En u de vreemde, curieuze geuren van de Via della Spada - aromen van polenta, gebraden kippen, vroege vijgen, late rozen, wijnen en olieën - doen vergeten in een zoete balseming en streeling van buitenlucht, van geur van gras en kleur van smetloozen hemel.
[...]
Wij zetten ons aan tafel. Oude Carlotta dient ons dampende risotto op, met een gebraden kippetje.
- Carlotta, zegt Orlando; je moest ons een fiasco brengen van dien ouden Orvieto...
- En ook het fruit, signore; dat heeft Bianca vergeten, bromt de oude Carlotta.
Wij hebben Bianca nog niet gezien. Zij is Carlotta's dochter, en zij moet heel mooi zijn en is zoo verlegen, dat zij hare oude moeder ons laat bedienen. Maar plots, terwijl Orlando het gebraden kippetje vierendeelt, verschijnt Bianca... Zij verschijnt op de onderste treden van de trappen, die naar de pergola voeren. Zij is slank van jeugd in gele blouse en rooden rok; zij is goudwit van tint en goudgetint blauwzwart van haar; zij is éen harmonie van lijn en van kleur, waar zij, verlegen, de zware oogscheelen neêr geslagen, verschijnt op de onderste trede der pergola en zij aarzelt even, met gebogen knie, niet durvende hooger op komen, en zij torst, rustiek en bevallig, met éen hand op het hoofd een groote schaal fruit, blonde vijgen en purperen kersen, en draagt in de andere hand een groote fiasco, aan rieten ring, luchtig en gratieus, trots hare verlegenheid, zoo dat de wijnzware fiasco éven bengelend zwaait heen en weêr...
[...]
- Kom Elettra, lees nu... je Florentijnsche legenden...
Maar Elettra is heel bezig... met een tweede kopje thee, en met een schaaltje vol heerlijk brosse koekjes... En als zij eindelijk, juweel van een huisvrouw, meent, dat het hare gasten aan niets heeft ontbroken, en de perkamenten legenden opneemt uit de broze scharlaken klaprozen, als wij allen - behalve de vogels en de krekels - stil zijn, om toe te luisteren, fluistert de stem van Orlando:
- Daar komt... zio Piero!!